Nederlands

 
Een foto van MissLatex Europe, geheel in rubberen kleding
Uitspraak
Woordafbreking
  • la·tex
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘melksap der rubberbomen, rubberachtig materiaal’ voor het eerst aangetroffen in 1931 [1]
  • van Engels latex [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord latex -
verkleinwoord latexje latexjes

Zelfstandig naamwoord

latex m / o

  1. melksap van de rubberboom Hevea brasiliensis  , waaruit rubber wordt gewonnen
  2. grondstof van synthetisch bereide rubberachtige materialen
  3. muurverf op basis van latex
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stellend
onverbogen latex
verbogen

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord

Bijvoeglijk naamwoord

latex

  1. van latex gemaakt

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord

Werkwoord

vervoeging van
latexen

latex

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van latexen
    • Ik latex. 
  2. gebiedende wijs van latexen
    • Latex! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van latexen
    • Latex je? 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
Woordafbreking
  • la·tex
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
latex latexes, latices

Zelfstandig naamwoord

latex

  1. melksap van de rubberboom
  2. natuurlijke rubber
  3. emulsie van natuurlijke of synthetische rubber in water, gebruikt als lijm of verf
Overerving en ontlening


Latijn

Uitspraak
  • IPA: /ˈla.teks/
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

latex m

  1. water, vocht, heldere vloeistof
  2. sap, melk
Verbuiging
Overerving en ontlening