gajes
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ga·jes
Woordherkomst en -opbouw
- geen meervoud, via Bargoens [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gajes | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het gajes o
- (Jiddisch-Hebreeuws) (informeel), geboefte, tuig, slecht volk, geteisem
- Al dat gajes hoort hier niet!
- (Jiddisch-Hebreeuws) (informeel), geen meervoud leven, in de uitdrukkingen
- «Iemand om gajes maken.»
- Iemand om het leven brengen.
- «Om gajes gaan.»
- Doodgaan, sterven.
- «Iemand om gajes maken.»
Hyponiemen
Gangbaarheid
- Het woord gajes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gajes" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
34 % | van de Vlamingen.[6] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ gajes op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Weblink bron W.L.H. Köster Henke (voorw.)De Boeventaal, Zakwoordenboekje van het Bargoensch, of De taal van de jongens van de vlakte (1906), Schaafsma & Brouwer, Dockum in:J.G.M. Moormann (ed.)De Geheimtalen, een Studie over de Geheimtalen in Nederland, Vlaamsch-België, Breyell en Meitingen (1932-1934), W.J. Thieme & Cie, Zutphen, p. 482 op dbnl.org
- ↑ "gajes" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be