schikking
- schik·king
- Naamwoord van handeling van schikken met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schikking | schikkingen |
verkleinwoord | schikkinkje | schikkinkjes |
de schikking v
- compromis, een regeling waarmee beide partijen genoegen nemen
- (juridisch) (procesrecht) beslechting door partijen van hun rechtsgeschil(len) al dan niet door tussenkomst van een derde partij bijv. een mediator, advocaat of rechter
- (juridisch) (strafrecht) afdoening van een delict van de lichte soort op voorstel van het Openbaar Ministerie, meestal via een door de verdachte te betalen geldsom
- makelaar trof een schikking met het Openbaar Ministerie wegens het opmaken van een (valse) spookfactuur van 1,5 miljoen euro [1]
- het schikken, aan een bepaalde orde onderwerpen bijvoorbeeld van bloemen, een ordening
- Hebt u in uw schikking bloemen die schuin moeten staan, dan rusten zij tegen de zijkant.
- [1] compromis
- [2] dading, vaststellingsovereenkomst
- [3] transactie
- [4] rangschikking
- [1] eindschikking
- [2] minnelijke schikking, gerechtelijke schikking
- [4] tafelschikking, toneelschikking, woordschikking
1. compromis, overeenkomst waarbij iedereen iets toegeeft
2. beslechting door partijen van hun rechtsgeschil(len)
3. verval van strafvordering tegen betaling van een geldsom
- Het woord schikking staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schikking" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ wikipedia.org
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be