rit
- rit
- Leenwoord uit het Nederduits, in de betekenis van ‘het rijden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1558 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rit | ritten |
verkleinwoord | ritje | ritjes |
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rit | - |
verkleinwoord | - | - |
rit
- m een korte reis te paard, op een fiets of in een voertuig [3]
- Over de Blueridge Parkway is dat een prachtige rit.
- o een snoer eieren van een kikvors, kikkerrit [4]
- [2]: kikkerrit
|
vervoeging van |
---|
ritten |
rit
- Het woord rit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rit" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "rit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ rit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ rit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ rit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be