• rit·mees·ter
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘officier van de cavalerie’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1588 [1]
  • samenstelling van  rit  en  meester  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord ritmeester ritmeesters
verkleinwoord ritmeestertje ritmeestertjes

de ritmeesterm

  1. (militair) een rang in de hiërarchie bij de cavalerie net boven die van luitenant
85 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[3]