Nederlands

 
Fyra tijdens een proefrit
Uitspraak
Woordafbreking
  • proef·rit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord proefrit proefritten
verkleinwoord proefritje proefritjes

Zelfstandig naamwoord

proefrit m [1]

  1. een rit om een voertuig te testen of uit te proberen voordat men het gaat gebruiken of kopen
    • De proefrit met de auto verliep zo goed dat we direct besloten hem te kopen. 
    • In 1997 was de 45-jarige man samen met een andere verdachte betrokken bij de dood van een Alkmaarse garagehouder. Op 30 augustus 1997 maakten de twee een afspraak voor een proefrit, waarop ze de auto probeerden te stelen. Toen de garagehouder zich verzette, nam de gevluchte man hem langdurig in een wurggreep. De garagehouder overleefde dit niet; de twee mannen lieten de gestolen auto achter in Schagen en gingen ervandoor met 1800 gulden van de garagehouder. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Sjoerd Klumpenaar 2 februari 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be