autorit
- au·to·rit
- samenstelling van auto en rit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | autorit | autoritten |
verkleinwoord | autoritje | autoritjes |
de autorit m
- (verkeer) een reisje met de auto
- Wij maakten iedere week een autoritje naar opa en oma.
- ▸ Tijdens de lange autoritten komen de mooiste verhalen naar boven.[1]
- Het woord autorit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "autorit" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be