Nederlands

 
een tramrit in Sofia
Uitspraak
Woordafbreking
  • tram·rit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tramrit tramritten
verkleinwoord tramritje tramritjes

Zelfstandig naamwoord

tramrit m [1]

  1. een korte reis met de tram
    • Geen kaartje meer kopen maar met je schoenen je metroritje of tramritje betalen. Dat kan in Berlijn door een samenwerking met het vervoersbedrijf BVG en Adidas. Vanwege de 90ste verjaardag van BVG is een unieke sneaker op de markt gebracht waarin een jaarabonnement voor het openbaar vervoer is verwerkt.[2] 
    • Genieten van een gezellige kaasfondue, terwijl buiten de lichtjes van de binnenstad van Zürich voorbijtrekken. Gasten van de 'Fondue-Tram'krijgen tijdens een 2-uur-durende tramrit door Zwitserlands grootste stad een 3-gangen-fonduediner geserveerd[3] 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 16 jan. 2018
  3. de Telegraaf 08 dec. 2016
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be