Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rit·prijs
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ritprijs ritprijzen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ritprijsm

  1. het geldbedrag dat aan de vervoerder verschuldigd is als betaling voor het vervoer over een bepaald traject
     Ik neem aan dat u de volledige ritprijs vraagt om mij hier verder door het donker te laten kuieren?[1]
     Bij een van hen viel een rit naar Woerden wel heel duur uit: in totaal werd 3700 euro van zijn creditcard afgeschreven, terwijl was afgesproken dat de rit 100 euro zou kosten. Toen de taxi bij de bestemming aankwam, liet de chauffeur een soort gps-systeem zien met daarop een ritprijs van 777,35 euro.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  2.   Weblink bron “Taxichauffeur lichtte toeristen op: 3700 euro voor rit van Schiphol naar Woerden” (01-11-2020), Tubantia