Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • houw
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘hak, slag’ voor het eerst aangetroffen in 1170 [1]
  • [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord houw houwen
verkleinwoord houwtje houwtjes

Zelfstandig naamwoord

de houwm

  1. een slag met een scherp voorwerp
    • Met krachtige houwen voltooide de kunstenaar zijn beeldhouwwerk. 
  2. harde klap
Gelijkklinkende woorden
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
houwen

houw

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van houwen
    • Ik houw. 
  2. gebiedende wijs van houwen
    • Houw! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van houwen
    • Houw je? 

Gangbaarheid

66 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen