houw
- houw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | houw | houwen |
verkleinwoord | houwtje | houwtjes |
de houw m
- een slag met een scherp voorwerp
- Met krachtige houwen voltooide de kunstenaar zijn beeldhouwwerk.
- harde klap
- [1] hak, kap
- [2] aai, baffer, dreun, hengst, klap, knal, lel, mep, opdoffer, opdonder, opduvel, oplawaai, oplazer, opsodemieter, opstopper, optater, peut, poeier, ram, slag, stomp, watjekouw
1. een slag met een scherp voorwerp
vervoeging van |
---|
houwen |
houw
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van houwen
- Ik houw.
- gebiedende wijs van houwen
- Houw!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van houwen
- Houw je?
- Het woord houw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "houw" herkend door:
66 % | van de Nederlanders; |
64 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "houw" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ houw op website: Etymologiebank.nl
- ↑ houw op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be