• op·ta·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord optater optaters
verkleinwoord

de optaterm

  1. een harde slag
  2. een flinke tegenvaller
    • De koers van de supermarktreus kreeg onlangs een flinke optater door een winstwaarschuwing van de Amerikaanse concurrent Kroger half juni. Een paar dagen daarna zorgde de aankondiging van de overname van Whole Foods door Amazon voor een nieuwe tik. De daling van zo'n 10 procent op de beurs is Ahold Delhaize nog niet te boven. [3] 
    • In 2009 krijgt haar carrière een flinke optater te verwerken: Pechstein wordt betrapt op bloeddoping. Er volgt een felle juridische strijd, maar ze kan niet voorkomen dat ze twee jaar wordt geschorst. Ze loopt dan al tegen de veertig, dus iedereen gaat ervan uit dat het tijdperk Pechstein ten einde is. [4] 
93 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[5]