opduvel
- op·du·vel
- samenstelling van op en duvel [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opduvel | opduvels |
verkleinwoord | opduveltje | opduveltjes |
de opduvel m
vervoeging van |
---|
opduvelen |
opduvel
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opduvelen
- ... dat ik opduvel.
- Het woord opduvel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opduvel" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
57 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be