stoot
- stoot
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stoot | stoten |
verkleinwoord | stootje | stootjes |
de stoot m
- een kracht van korte duur die tegen iets of iemand aan wordt uitgeoefend
- Hij gaf hem een flinke stoot.
- een kortdurende dosis
- ▸ Er schoot een stoot adrenaline door mijn lijf en ik bleef doodstil staan.[1]
- (Zuid-Nederlands) een ongelooflijke en vaak toevallige gebeurtenis
- (informeel) aantrekkelijk, knap iemand
- horten en stoten
met schokken vooruitgaan
- ∗ Duidelijkheid over vliegvakantie komt met horten en stoten (en rijkelijk laat)[2]
|
|
vervoeging van |
---|
stoten |
stoot
- Het woord stoot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stoot" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Weblink bron “Duidelijkheid over vliegvakantie komt met horten en stoten (en rijkelijk laat)” (24 juni 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be