• stoot
enkelvoud meervoud
naamwoord stoot stoten
verkleinwoord stootje stootjes

de stootm

  1. een kracht van korte duur die tegen iets of iemand aan wordt uitgeoefend
    • Hij gaf hem een flinke stoot. 
  2. een kortdurende dosis
     Er schoot een stoot adrenaline door mijn lijf en ik bleef doodstil staan.[1]
  3. (Zuid-Nederlands) een ongelooflijke en vaak toevallige gebeurtenis
  4. (informeel) aantrekkelijk, knap iemand
  • horten en stoten
met schokken vooruitgaan
 Duidelijkheid over vliegvakantie komt met horten en stoten (en rijkelijk laat)[2]
vervoeging van
stoten

stoot

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van stoten
  2. gebiedende wijs van stoten
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Weblink bron “Duidelijkheid over vliegvakantie komt met horten en stoten (en rijkelijk laat)” (24 juni 2022), NU.nl
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be