Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stoot·ij·zer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stootijzer stootijzers
verkleinwoord stootijzertje stootijzertjes

Zelfstandig naamwoord

het stootijzero

  1. (waterbeheer) ijzeren staaf met stalen kop en punt, door steenzetters gebruikt om blokken op hun juiste plaats te krijgen
     Harde grondsoorten, steenachtige lagen, zomede grond, waarin boomwortels e.d. voorkomen, moeten alvorens te worden vergraven, eerst worden losgewerkt; men doet dit met een pikhouweel of pios, met een stootijzer, met een koevoet of met een bijl.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    P.J. Colijn en J. Postma
    “Grondmechanica, grondwerken, funderingen, bemalingen, beschoeiingen” (1937), Kosmos, p. 165