• ko·gel·stoot
enkelvoud meervoud
naamwoord kogelstoot kogelstoten
verkleinwoord kogelstootje kogelstootjes

de kogelstootm

  1. stoot met een kogel
vervoeging van
kogelstoten

kogelstoot

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kogelstoten
    • Ik kogelstoot. 
  2. gebiedende wijs van kogelstoten
    • Kogelstoot! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kogelstoten
    • Kogelstoot je?