Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·stoot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nastoot nastoten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de nastootm

  1. een laatste beurt tijdens een wedstrijd
    • De Amerikaanse atlete onttroonde bij haar laatste poging tweevoudig titelhoudster Valerie Adams. Ze haalde 20,63 meter. De Nieuw-Zeelandse favoriete leidde de hele wedstrijd met een beste afstand van 20,42. Adams had nog wel de 'nastoot' maar liet tot besluit de kogel na 20,39 in het zand ploffen. Het brons was voor de Hongaarse Anita Marton (19,87). [3] 
    • Verlies was er voor de Haarlose captain Patrick Niessen die het moest opnemen tegen Eddy 'Yoker' Leppens. Vooraf leek het voor de Belg Niessen geen moeilijke opgave zijn. Maar ondanks een 71-15 voorsprong verloor hij na negen beurten met 91-150 van zijn landgenoot, die van huis uit beter bandstoten en driebanden speelt. Niessen miste zelfs de nastoot. [4] 
  2. een tegenstoot als antwoord op een stoot van de tegenstander
    • In de tweede helft beet de thuisclub feller van zich af en dat leverde ook een paar kansjes op. Uit een schot van Darl Douglas moest Sander Boschker een rebound weggeven, maar in de nastoot hield de doelman met knappe reflex wel Van den Bergh van scoren af. [5] 
Synoniemen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen