• kaak·stoot
enkelvoud meervoud
naamwoord kaakstoot kaakstoten
verkleinwoord

de kaakstootm

  1. (sport) een stomp tegen de onderkaak
    • Handbalster Angela Malestein (25) brak nooit iets. Tot negen weken geleden, tot de kaakstoot op haar neus, waar ze eind vorige maand van hersteld was. [1] 
    • De partijgenoot van ex-premier Gerrit Schotte gaf haar collega Giselle Mc William een kaakstoot tijdens een openbare vergadering. [2] 
97 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[3]
  1. Tubantia Lisette van der Geest 05-04-18 'Soms gaat het er best hard aan toe'
  2. De Telegraaf 24 feb. 2017 Curaçaose parlementariër slaat collega in gezicht
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be