de aanstoot m
- een ergernis veroorzaken, zich aan iets ergeren
- Zit toch niet zo'n aanstoot te geven!
- Veel mensen nemen aanstoot aan naaktfoto's in de openbare ruimte.
- een botsing, of iets met een bruuske beweging een zetje geven
- De aanstoot van een biljardbal met een keu.
aanstoot
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanstoten
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanstoten
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanstoten
100 % |
van de Nederlanders;
|
99 % |
van de Vlamingen.[2]
|