Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • An·stoß
Woordherkomst en -opbouw
  • Afleiding van het Duitse werkwoord anstoßen met het voorvoegsel an-
enkelvoud meervoud
nominatief der Anstoß die Anstöße
genitief des Anstoßes der Anstöße
datief dem Anstoß den Anstößen
accusatief den Anstoß die Anstöße

Zelfstandig naamwoord

Anstoß, m

  1. duw, ruk, stoot
  2. (figuurlijk) aanstoot, ergernis, misnoegen
  3. (figuurlijk) impuls, stoot
  4. (sport) aftrap
    «Für Tim und Martin ist der Anstoß die Möglichkeit um zu zeigen, dass sie das Fußballspiel noch immer nicht verlernt haben.»
    Voor Tim en Martijn is de aftrap de mogelijkheid om te laten zien dat ze het voetbal nog altijd niet hebben verleerd.
Synoniemen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [2]: an etwas Anstoß nehmen
aanstoot nemen aan iets / zich ergeren aan iets
  • [2]: (bei jemand) Anstoß erregen
aanstoot geven / choqueren / ergeren / shockeren
  • [2]: der Stein des Anstoßes
de steen des aanstoots
  • [3]: den (ersten) Anstoß geben zu
de (eerste) stoot geven tot