coup
- coup
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘staatsgreep’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | coup | coups |
verkleinwoord | coupje | coupjes |
de coup m
- (politiek) een illegale (poging tot) afzetting van een regering en de vervanging ervan door een nieuw bewind
- De coup schokte de wereld, maar liep op een mislukking uit.
- De Amerikaanse CIA was betrokken bij het omverwerpen van een democratisch verkozen regering in Guatemala, die van Jacobo Arbenz in 1954, in Indonesië met het verwijderen van Soekarno in 1966, het uitschakelen van de linkse Patrice Lumumba in Congo in 1961, en de coup tegen Salvador Allende in Chili in 1973. [3]
- machtsovername
- ▸ Zij had namelijk alle tijd gehad om deze coup voor te bereiden.[4]
- [1] staatsgreep
1. staatsgreep
vervoeging van |
---|
coupen |
coup
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coupen
- Ik coup.
- gebiedende wijs van coupen
- Coup!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coupen
- Coup je?
- Het woord coup staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "coup" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "coup" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ coup op website: Etymologiebank.nl
- ↑ www.vrt.be (13 mrt 2022)
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
coup | coups |
coup
- staatsgreep
- «A military coup made an end to his administration.»
- Een militaire staatsgreep maakte een eind aan zijn regering.
- «A military coup made an end to his administration.»
coup m
- Ce chagrin porta un coup à sa santé.
Dit verdriet eiste zijn tol op zijn gezondheid.
- Tirer des coups de canon, de fusil.
Kanonnen afvuren, geweren.
- Coup de fortune, coup de bonheur, coup de malheur, coup de hasard.
Toevalstreffer, gelukstreffer, tegenslag, stom toeval
- Un coup du ciel.
Als een donderslag bij heldere hemel.
- Du coup, ça craint.
Kortom, het is klote.
- Donnez un coup de balai à cette chambre.
Geef deze kamer een veegbeurt.
- Un coup de vent
Een windvlaag
- Il a réussi du premier coup.
Het was de eerste keer raak.
- C’est un coup de génie, un coup de désespoir.
Het is een geniale zet, een wanhoopsdaad.
- Il a tiré son coup.
Hij heeft zijn schot gelost (i.e. hij is klaargekomen.)