gedenkteken van de in 1923 mislukte putsch
  • putsch
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘staatsgreep’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
  • uit het Duits [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord putsch putschen
verkleinwoord putschje putschjes

de putschm [3]

  1. een (geweldadige) omverwerping van een legitieme regering
    • In vergelijking met Al-Bashir is Kim Jong-un een watje en een koorknaap. De Koreaan speelde nog met de blokkendoos, toen Al-Bashir al bloed aan zijn handen had en zich met een militaire putsch de macht toe-eigende. [4] 
    • De plaatsvervangend leider van de pro-Koerdische HDP, Ahmet Yildirim, beschuldigde de regering van het doorvoeren van een 'tweede putsch' met de massaontslagen en het vastzetten van politici van de oppositie, onder wie parlementsleden van zijn partij. [5] 
52 % van de Nederlanders;
48 % van de Vlamingen.[6]