Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wat·je·kouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord watjekouw watjekouwen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de watjekouwm

  1. (spreektaal) harde vuistslag, vooral als die gericht is op iemands gezicht
    • (…) ik krijg opvallend veel hatemail, en ik kan 's avonds niet meer alleen over straat zonder op zijn minst te worden uitgescholden. Eén keer is me in het café zelfs een watjekouw verkocht (…). [4]
Opmerkingen
  • Schrijfwijzen als "watjekou", "watjekauw" of "watjekau" zijn geen officiële spelling.
Synoniemen

Gangbaarheid

38 % van de Nederlanders;
25 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen