watjekouw
- wat·je·kouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | watjekouw | watjekouwen |
verkleinwoord | - | - |
de watjekouw m
- (spreektaal) harde vuistslag, vooral als die gericht is op iemands gezicht
- (…) ik krijg opvallend veel hatemail, en ik kan 's avonds niet meer alleen over straat zonder op zijn minst te worden uitgescholden. Eén keer is me in het café zelfs een watjekouw verkocht (…). [4]
- Schrijfwijzen als "watjekou", "watjekauw" of "watjekau" zijn geen officiële spelling.
- watjekal (uitspraakvariant)
- dreun
- klap
- loeier
- mep
- muilpeer
- oorvijg
- opdoffer
- opdonder
- opduvel
- oplawaai
- opstopper
- Het woord watjekouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "watjekouw" herkend door:
38 % | van de Nederlanders; |
25 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ watjekouw op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Giphart, R.interview in:Steinz, P.'Ik krijg opvallend veel hatemail (14 maart 2003) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2019-12-31
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be