muilpeer
- muil·peer
- samenstelling van muil zn "bek" en peer zn "klap" , in de betekenis van ‘klap in het gezicht’ aangetroffen vanaf 1530; net als oorvijg een van vele 'grappige' samenstellingen met vruchtennamen die in de 17e en 18e eeuw gangbaar waren voor dit begrip [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | muilpeer | muilperen |
verkleinwoord | muilpeertje | muilpeertjes |
- klap in het gezicht
- Ik heb hem maar een muilpeer verkocht.
- Het woord muilpeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "muilpeer" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "muilpeer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ muilpeer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be