poeier
- poei·er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | poeier | poeiers |
verkleinwoord | poeiertje | poeiertjes |
vervoeging van |
---|
poeieren |
poeier
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van poeieren
- Ik poeier.
- gebiedende wijs van poeieren
- Poeier!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van poeieren
- Poeier je?
- Het woord poeier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "poeier" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
62 % | van de Vlamingen.[4] |