poeieren
- poei·e·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
poeieren |
poeierde |
gepoeierd |
zwak -d | volledig |
poeieren
- wederkerend zich ~ het aanbrengen van make-up.
- De vrouw was zich aan het poeieren voor de spiegel.
- overgankelijk poederen
- Het woord poeieren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "poeieren" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be