oplazer
- op·la·zer
- samenstelling van op en lazer [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oplazer | oplazers |
verkleinwoord | - | - |
de oplazer m
vervoeging van |
---|
oplazeren |
oplazer
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oplazeren
- ... dat ik oplazer.
- Het woord oplazer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oplazer" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ oplazer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be