• hou·wen
  • In de betekenis van ‘slaan, afhakken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1260 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
houwen
hieuw
gehouwen
klasse 7 volledig

houwen

  1. inergatief iets met een scherp werktuig trachten af te hakken
    • In de veldslag hieuwen de ridders met hun zwaarden in het rond. 
     Buiten waren kreten en politiefluitjes te horen en het geluid van houwende machetes die ijzer of mensen raakten, er kwamen steeds meer politiefluitjes bij en in de verte was het geklepper van paardenhoeven te horen.[2]
  2. inergatief het laten ontstaan door houwen
    • De beeldhouwer was in zijn atelier een waar kunstwerk aan het houwen. 
     'Daar stonden ze, helm aan helm, geweer aan geweer, als in steen gehouwen. Ik werd met trots vervuld dat ik het bevel mocht voeren over een handvol mannen die mogelijk in stukken konden worden gereten maar zich niet lieten overwinnen. Op dit soort momenten triomfeert de menselijke geest over de enorme kracht van de materie.[3]

de houwenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord houw
84 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]