hakken
- hak·ken
- In de betekenis van ‘houwen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
de hakken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord hak
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
hakken |
hakte |
gehakt |
zwak -t | volledig |
hakken
- houwen, slaan met een scherp voorwerp om iets in stukken te verdelen
- ▸ Tijdens ons gesprek aan de bar had hij nog geen woord gesproken over hard skills als het maken van vuur en een schuilplaats uit de sneeuw hakken.[2]
- afhakken, behakken, doorhakken, fijnhakken, houthakken, inhakken, omhakken, ophakken, uithakken, verhakken
- Het woord hakken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hakken" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "hakken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be