• hak·bord
enkelvoud meervoud
naamwoord hakbord hakborden
verkleinwoord

het hakbordo

  1. (huishouden) houten plank waarop je groeten en vlees klein kunt hakken
    • PAUL WELLER. Zong als een houten kop, sloeg op zijn gitaar als op een hakbord, maar meende elke noot zozeer dat je hem moeiteloos volgt. Paul Weller had vier gitaren en verder niemand mee, en dat toont waar hij nu staat. [3] 
    • Met de pers praten, heeft hij ooit gezegd, is als je ballen op een hakbord leggen. Zijn interviews lijken altijd te ontaarden in een stroom van zelfkritiek en twijfels, die journalisten als een teken van een diepere malaise verklaren. [4] 
86 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[5]