hakkelen
- hak·ke·len
- In de betekenis van ‘stamelen’ voor het eerst aangetroffen in 1562 [1]
- frequentatief gevormd uit hakken met het achtervoegsel -el
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
hakkelen |
hakkelde |
gehakkeld |
zwak -d | volledig |
hakkelen
- in kleine stukjes hakken, ergens kleine stukjes uithakken
- De gehakkelde aurelia is een vlinder met grof gekartelde vleugels.
- inergatief moeilijk en onzeker spreken met herhaling van klanken
- Na die moeilijke vraag hakkelde hij maar een beetje.
- ▸ Spreek je goed Frans? vroeg ik bijna wanhopig en ik wees naar de drie vlaggen op haar blazer. .... Omdat je getrouwd bent geweest met een Fransman die Antoine Henri Letang heet en mijn vader is, zei ik zonder te hakkelen.[2]
- Het woord hakkelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hakkelen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "hakkelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be