hack
- hack
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hack | hacks |
verkleinwoord | - | - |
de hack m
- (informatica) het kraken van een computer
- "Hack openbaart werk van bedrijf dat voor Russische geheime dienst werkt"
De hack vond plaats op 13 juli, waarna informatie uit documenten, projecten en personeel van SyTech op internet werd geplaatst en naar media werd gestuurd. [2]
- "Hack openbaart werk van bedrijf dat voor Russische geheime dienst werkt"
- ▸ De Universiteit Maastricht (UM) krijgt het losgeld dat in 2019 na een hack werd betaald aan cybercriminelen terug. De politie en het Openbaar Ministerie hebben inmiddels een deel van het losgeld en de cryptomunten gevonden. Doordat de cryptomunten meer waard zijn geworden, ontvangt de universiteit zo'n 500.000 euro, terwijl destijds bijna 200.000 euro aan losgeld is betaald, meldt de Volkskrant.[3]
vervoeging van |
---|
hacken |
hack
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hacken
- Ik hack.
- gebiedende wijs van hacken
- Hack!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hacken
- Hack je?
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord hack staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ hack op website: Etymologiebank.nl
- ↑ www.nu.nl (20-jul-2019)
- ↑ Weblink bron “Universiteit Maastricht krijgt losgeld dat in 2019 na hack betaald werd terug” (02 juli 2022), NU.nl
- [A] erfwoord van Middelengels hacken/hakken, Angelsaksisch *haccian. West-Germaans *hakkōn, Protogermaans *hakkōną, Indo-Europees *keg-, *keng-.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
hack | hacks |
hack
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to hack |
he/she/it | hacks |
verleden tijd | hacked |
voltooid deelwoord |
hacked |
onvoltooid deelwoord |
hacking |
gebiedende wijs | hack |
hack