• hack
enkelvoud meervoud
naamwoord hack hacks
verkleinwoord - -

de hackm

  1. (informatica) het kraken van een computer
    • "Hack openbaart werk van bedrijf dat voor Russische geheime dienst werkt"
      De hack vond plaats op 13 juli, waarna informatie uit documenten, projecten en personeel van SyTech op internet werd geplaatst en naar media werd gestuurd. [2]
       
     De Universiteit Maastricht (UM) krijgt het losgeld dat in 2019 na een hack werd betaald aan cybercriminelen terug. De politie en het Openbaar Ministerie hebben inmiddels een deel van het losgeld en de cryptomunten gevonden. Doordat de cryptomunten meer waard zijn geworden, ontvangt de universiteit zo'n 500.000 euro, terwijl destijds bijna 200.000 euro aan losgeld is betaald, meldt de Volkskrant.[3]
vervoeging van
hacken

hack

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hacken
    • Ik hack. 
  2. gebiedende wijs van hacken
    • Hack! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hacken
    • Hack je? 
  1. hack op website: Etymologiebank.nl
  2. www.nu.nl (20-jul-2019)
  3.   Weblink bron “Universiteit Maastricht krijgt losgeld dat in 2019 na hack betaald werd terug” (02 juli 2022), NU.nl


enkelvoud meervoud
hack hacks

hack

  1. hakbeweging
  2. (gereedschap) houweel
  3. poging
  4. (informatica) hack
vervoeging
onbepaalde wijs to  hack 
he/she/it  hacks 
verleden tijd  hacked 
voltooid
deelwoord
 hacked 
onvoltooid
deelwoord
 hacking 
gebiedende wijs  hack 

hack

  1. onovergankelijk  hakken ww 
  2. overgankelijk, onovergankelijk (informatica) hacken