Nederlands

 
houweel
Uitspraak
Woordafbreking
  • hou·weel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord houweel houwelen
verkleinwoord houweeltje houweeltjes

Zelfstandig naamwoord

het houweelo

  1. (gereedschap) metalen werktuig voor hakken in steen of aarde met een beitelvormig uiteinde en een puntvormig uiteinde
    • - Eerder had ik me al afgevraagd wat het embleem betekent dat in de gevel van het huis gebeiteld is, hamer en houweel met gekruiste stelen, anno 1908. Ik zoek rond, op de elektriciteitskast tussen de struiken staat: TEUTONIA. [4] 
    • - Op het Rode Plein ben ik niet geweest. Lenin heb ik niet gezien. Ik werk alleen maar! Met schop, houweel en kruiwagen. Ik druip de hele dag, als een watermeloen.[5] 
  2. (gereedschap) bijl waarmee men bomen kan omhakken
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Oudnederlands Woordenboek
  3. houweel op website: Etymologiebank.nl
  4. Bok, Pauline de
    De Jaagster 2014 ISBN 978-90-254-4091-6 pagina 17
  5. Aleksievic, Svetlana Aleksandrovna
    2015 Het einde van de rode mens vertaald door Jan Robert Braat 2015 ISBN 978-90-234-9802-5 pagina 399
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be