bikkel
- bik·kel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bikkel | bikkels |
verkleinwoord | bikkeltje | bikkeltjes |
de bikkel m
- een klein klompje hard materiaal, meestal in de vorm van een botje dat gebruikt wordt om op te gooien in het bikkelspel
- overdrachtelijk iets erg hards
- Dat is zo hard als een bikkel.
- een persoon met heel veel doorzettingsvermogen, iemand die heel stoer is
- ▸ Tussen de weeën door praatten ze over de huizenmarkt. Ik had geen verdoving nodig; ik wilde zelfs geen paracetamol toen het voorbij was. 'Je bent een bikkel,' zei mijn arts hoofdschuddend.[3]
- ▸ Mijn vader zegt dat dragers van de bollentrui echte bikkels zijn. Ik weet niet of ik een bikkel ben, ik vind vooral de rode bollen op de witte ondergrond heel mooi.[4]
2. iets erg hards
3. een persoon met heel veel doorzettingsvermogen, een harde jongen
vervoeging van |
---|
bikkelen |
bikkel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bikkelen
- Ik bikkel.
- gebiedende wijs van bikkelen
- Bikkel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bikkelen
- Bikkel je?
- Het woord bikkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bikkel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bikkel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bikkel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Florence Williams“Borsten: een natuurlijke en onnatuurlijke geschiedenis” (2012), Singel Uitgeverijen, ISBN 9029586346, p. 150
- ↑ Weblink bron Barbara Scholten“Rugnummers en teamwork” (2014), Ploegsma, ISBN 9021672588, p. 5
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be