bikkelen
- bik·ke·len
- In de betekenis van ‘met bikkels spelen’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
- afgeleid van bikkel met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bikkelen |
bikkelde |
gebikkeld |
zwak -d | volledig |
bikkelen [3]
- (sport) onovergankelijk met bikkels het bikkelspel spelen
- onovergankelijk zich keihard inzetten
- Het woord bikkelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bikkelen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bikkelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bikkelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be