hieuw
- hieuw
vervoeging van |
---|
houwen |
hieuw
- enkelvoud verleden tijd van houwen
- Ik hieuw.
- Jij hieuw.
- Hij, zij, het hieuw.
- Ik hieuw.
vervoeging van |
---|
hieuwen |
hieuw
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hieuwen
- Ik hieuw.
- gebiedende wijs van hieuwen
- Hieuw!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hieuwen
- Hieuw je?
- Het woord hieuw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hieuw" herkend door:
21 % | van de Nederlanders; |
13 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be