• knal
enkelvoud meervoud
naamwoord knal knallen
verkleinwoord knalletje knalletjes

de knalm

  1. kort, hard en luid geluid als van een ontploffing
    • We hoorden een knal en zagen een rookpluim. 
     Na een gigantische knal vlak boven ons hoofd stonden de stoere jonge gasten binnen tien seconden ook binnen. Zelfs zij waren zich rot geschrokken van de klap, en beseften dat het nu menens was.[3]
  2. versterkend voorvoegsel (spreektaal) gebruikt als eerste deel van een samenstelling om de eigenschap van het tweede deel van de samenstelling te benadrukken of de kwaliteit ervan te versterken
     Jammer dat er geen knalfeest mocht zijn met publiek; in 2019 was het nog zwart van de mensen buiten en keek men in vijfentwintig bioscopen mee.[4]
    1. (bij kleuren) opvallend verzadigde en heldere schakering
      Bij deze samenstellingen ligt de klemtoon op het tweede deel.
       Ook wat de kleuren betreft, - de klare kleuren waarin de schilder zwelgt. Want heeft men ooit knalrood en karmozijn, zacht purper en oud goud, smaragd en amethyst, en wat niet van doorzichtige nuancen tusschen dat al, zich in stouter samenspel vloeiender ja stroomender zien voegen?[5]
stellend
onverbogen knal
verbogen (alleen
predicaat)

knal

  1. (jongerentaal) (verouderd) buitengewoon, geweldig (“vooral in jonge-meisjestaal”) [6]
     Zeg, 't lijkt me griezelig, as die man je kietelen wil.’ Ze stond stil en lachte. ‘Ik ben zanderig, 't is knal, 't is reuze.[7]
vervoeging van
knallen

knal

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knallen
    • Ik knal. 
  2. gebiedende wijs van knallen
    • Knal! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knallen
    • Knal je? 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[8]
  1. knal op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Wim Daniëls
    125 jaar na Dik Trom : De groeiende invloed van jongerentaal in: Onze Taal  , Jaargang 75 (2006), Genootschap Onze Taal, Den Haag, p. 53 op dbnl.org  
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Weblink bron
    Maaike Bos
    “Wat hebben we met gezellig samen zijn en ondertussen elkaar naaien?” (25 oktober 2020) op trouw.nl  
  5.   Weblink bron
    Jan Veth
    Een inleiding tot Rubens in: Onze Kunst, Jaargang 2 (1903), J.-E. Buschmann, Antwerpen / L.J. Veen, Amsterdam, p. 14 op dbnl.org  
  6. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  7.   Weblink bron
    Josef Cohen
    “In dezelfde spiegel” (1936 [derde druk]), Wereldbibliotheek, Amsterdam, p. 243 op dbnl.org  
  8.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
naamwoord knal knalle

knal

  1. knal