glijden
- Geluid: glijden (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɣlɛidə(n) / (2 lettergrepen)
- (Nederland): /ˈxlɛɪdə(n)/
- (Vlaanderen): /ˈɣlɛːdə(n)/
- glij·den
- In de betekenis van ‘zich met weinig wrijving voortbewegen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
glijden |
gleed |
gegleden |
klasse 1 | volledig |
glijden
- ergatief met geringe wrijving gericht voortschuiven
- Ze waren op hun sleetje van het talud gegleden.
- ▸ Het was hoogzomer en ik liep tot mijn oksels door het hoge gras, strekte mijn armen uit en liet mijn vingers over de grassprieten glijden.[2]
- inergatief op een glijbaan spelen
- Hij heeft maar een klein stukje gegleden.
1. met geringe wrijving gericht voortschuiven
- Het woord glijden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "glijden" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "glijden" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be