glijder
- glij·der
- Naamwoord van handeling van glijden met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | glijder | glijders |
verkleinwoord | glijdertje | glijdertjes |
de glijder m
- iets of iemand die zich glijdend voortbeweegt
- Gejuich en gejoel weerklinkt als de deur opengaat en de meeste kinderen direct de drie betonnen trappen naar de waterglijbaan op stormen. Gemiddeld tien minuten wachten om vervolgens in zo’n 25 seconden over de 66 meter lange baan naar beneden te glijden. Onderweg genietend van diverse lichteffecten en een watersproeier om daarna verbaasd te constateren dat de verwachte plons in een bassin is uitgebleven. Dan toch maar snel opstaan om plaats te maken voor de volgende glijder en weer achteraan aansluiten in de lange rij. [2]
- Achttien jaar geleden heb ik een secretaire gekocht bij Gescher & Kemper in Amsterdam. De voorkant van de lades lieten los en de glijders werkten niet goed meer. Het bedrijf stuurde een monteur die het meubel meenam ter reparatie. Na enige dagen kwam het weer retour en ik hoefde niks te betalen. Dat vind ik top! [3]
1.
- Het woord glijder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "glijder" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Nijverdal 22-11-10 Het bad en de plons, die nooit kwam
- ↑ De Telegraaf 12 jul. 2018 DIT VIND IK LEUK
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be