slip
- slip
- A vermoedelijk via Frans slip van Engels slip zn "op de huid gedragen kledingstuk dan een vrouw snel kan aantrekken", in de betekenis van ‘onderbroekje’ aangetroffen vanaf 1957 [1] [2] [3]
- B van Middelnederlands slippe, in de betekenis van ‘afhangend deel van een kledingstuk’ aangetroffen vanaf 1342 [4] [5] [3]
- [3], [4] terugontleend via Engels slip "loonstrook" [6]
- C naamwoord van handeling van slippen ww [7] [8]
A | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | slip | slips |
verkleinwoord | slipje | slipjes |
[A] de slip m
- (kleding) kort, strak onderbroekje zonder pijpen
- In dezelfde lijn zijn eveneens een klassieke beugelbeha, een bustier met couture-look, een slip en een string verkrijgbaar.
- [1]: onderbroek
- [1]: damesslip, eisprongslip, herenslip, heupslip, omaslip, ovulatieslip, tangaslip, vrouwenslip
- [2]: loonslip, meetslip
1. kort, strak onderbroekje zonder pijpen
B | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | slip | slippen |
verkleinwoord | slipje | slipjes |
- punt van een stof die naar beneden hangt
- drukproef op stroken, nog niet in de vorm van bladzijden
- afrekening (cijfers op een strook papier)
- (Suriname) envelopje, zoals gebruikt om uit te betalen loon in te doen
1. punt van een stof die naar beneden hangt
C | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | slip | slips |
verkleinwoord | slipje | slipjes |
[C] de slip m
- glijdende beweging als wrijvingskracht wegvalt
- slingerend glijdende beweging doordat wielen of voeten hun grip op de bodem verliezen
- (visserij) onderdeel van een werphengel
- geen meervoud krachtverlies door wrijving binnen een draaiend werktuig
- [2]: in een slip raken
(van een auto of motor) slippen
in een slip raken
|
vervoeging van |
---|
slippen |
[C] slip
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slippen
- Ik slip.
- gebiedende wijs van slippen
- Slip!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slippen
- Slip je?
- Het woord slip staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "slip" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[9] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ slip (onderbroekje) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 3,0 3,1 "slip" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ slip (split) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ slip (loonzakje, loonbrief) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
slip | slips |
slip
- uitglijding
- vergissing
- (kleding) onderjurk, nachtjapon, op de huid gedragen kledingstuk dan een vrouw snel kan aantrekken
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to slip |
he/she/it | slips |
verleden tijd | slipped |
voltooid deelwoord |
slipped |
onvoltooid deelwoord |
slipping |
gebiedende wijs | slip |
slip
- In onderzoek van 2014-2018 door het Centrum voor Leesonderzoek werd "slip" herkend door:
100 % | van de Amerikanen; |
100 % | van de Britten.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 18 februari 2020 “Measures of word prevalence for 61,800 English words” op ugent.be
- IPA: /slʲip/
slip m
- IPA: /slɪp/
- slip
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | slip | slipy |
genitief | slipu | slipů |
datief | slipu | slipům |
accusatief | slip | slipy |
vocatief | slipe | slipy |
locatief | slipu | slipech |
instrumentalis | slipem | slipy |