• nacht·ja·pon
enkelvoud meervoud
naamwoord nachtjapon nachtjaponnen
verkleinwoord nachtjaponnetje nachtjaponnetjes

de nachtjaponm

  1. lang kledingstuk dat vrouwen en kinderen aandoen wanneer ze naar bed gaan
    • Ze deed haar nachtjapon aan, wenste haar man een goede nacht en knipte het licht uit. 
    • Luc en ik lagen al bij Babbedde op de logeerkamer, toen er aangebeld werd. Het was mijn moeder. Ze stond in haar witte nachtjapon voor de deur om ons allebei nog een nachtzoen te geven. [1] 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Sandes, David
    De wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 166
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be