Nederlands

 
scheepshelling
Uitspraak
Woordafbreking
  • scheeps·hel·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord scheepshelling scheepshellingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de scheepshellingv

  1. schuinoplopend bouwwerk waarop een schip gebouwd of gerepareerd kan worden
     Janssons boothuis en oude scheepshelling lagen op het zuiden, goed beschut door een baai.[2]
     British Antarctic Survey (BAS) doet op de Zuidpool onderzoek naar het klimaat, de biodiversiteit en de oceaan. Het onderzoekscentrum van de Britten, het BAS Rothera Research Station, is toe aan modernisering. BAM zal een nieuwe kademuur en een scheepshelling bouwen en de opslag- en woonruimten van de onderzoekers vernieuwen.[3]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten en Jasper Popma)
    “Zweedse laarzen” (2015), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535723
  3.   Weblink bron
    Bouwbedrijf BAM naar de Zuidpool
    “ (04-01-2017), NOS