voorbijglijden
- voor·bij·glij·den
- samenstelling van voorbij bw en glijden ww
voorbijglijden [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
voorbijglijden |
gleed voorbij |
voorbijgegleden |
klasse 1 | volledig |
- iets of iemand glijdend passeren
- Tijdens een van de passages wil de coach een aanwijzing geven, maar is Wennemars hem voor. ‘De knie, hè’, roept hij in het voorbijglijden. ‘Onder je lichaam houden’, roept De Vegt hem na. [2]
- Terwijl er een klein plezierbootje langs vaart en twee eenden vredig langs het raam voorbijglijden, vertelt internationaal truckchauffeuse Monique Nieuwenhuis (39) dat ze echt nóóit meer weg wil van haar woonark Calypso aan de Haven Noordzijde in Almelo. [3]
- rustig voorbijgaan van de tijd
- Het woord voorbijglijden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 27-01-06 Wennemars is al tevreden met een paar rake slagen
- ↑ Tubantia 04-09-06 Monique Nieuwenhuis vindt vrijheid op ’t water