glide
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to glide |
he/she/it | glides |
verleden tijd | [[glid (VS) glided (VK) glode (VK, archaïsch)#Engels|glid (VS) glided (VK) glode (VK, archaïsch)]] |
voltooid deelwoord |
[[glid (VS) glidden (VS) glided (VK) glode (VK, archaïsch)#Engels|glid (VS) glidden (VS) glided (VK) glode (VK, archaïsch)]] |
onvoltooid deelwoord |
gliding |
gebiedende wijs | glide |
glide
- gli·de
- Afkomstig uit het Nederduits.
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
glide |
glider |
glidet glida |
glidet glida |
Klasse 1 zwak |
glide
- (om een ski) in de was zetten
- gli·de
- Afkomstig uit het Nederduits.
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
glide |
glid (bijvorm) glider |
gleid |
glide glidi |
Klasse 1 sterk |
glide