gli
- (de meervoudsvorm van il die wordt gebruikt vóór een klinker, s impura (oftewel s+consonant), gn, pn, ps, x en z) de
- «gli alberi»
- de bomen
- «gli stadi»
- de stadions
- «gli gnocchi»
- de gnocchi
- «gli psicopatici»
- de psychopaten
- «gli zii»
- de ooms
- «gli alberi»
gli
- (aan) hem
- (aan) haar
- (aan) hen
- gli
- Afkomstig uit het Nederduits.
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gli |
glir |
glei |
glidd glidt |
onregelmatig |
gli