get

- get
- (kleding) kous zonder zool die als bescherming tegen modder over het onderbeen en de bovenkant van de schoen wordt gedragen
- (Jiddisch-Hebreeuws) schriftelijke verklaring aan de vrouw waarmee de man een Joods huwelijk ontbindt
- [1] gette, overschoen, slobkous
- [2] scheidbrief, scheidingsakte
- get
- Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord geta.
Naar frequentie | 44 |
---|
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to get |
he/she/it | gets |
verleden tijd | got |
voltooid deelwoord |
got gotten |
onvoltooid deelwoord |
getting |
gebiedende wijs | get |
get
- overgankelijk krijgen, verwerven
- «I got a new bike for Christmas.»
- Ik heb voor de Kerst een nieuwe fiets gekregen.
- «I got a new bike for Christmas.»
- koppelwerkwoord worden
- «He got very angry.»
- Hij werd erg boos.
- «He got very angry.»
- (Meestal met het hulpwerkwoord have) overgankelijk bezitten, in bezit hebben
- «Have you got any money?»
- Heb je wat geld?
- «Have you got any money?»
- overgankelijk begrijpen, inzien
- «I don't get it.»
- Ik begrijp het niet.
- «I don't get it.»
- [1]: get into trouble