gad

  1. bezittelijke voornaamswoordvorm tweede persoon enkelvoud van aig: aan jouw, tot jouw
  2. + lenitie: geeft het persoonlijke voornaamwoord jou weer in een werkwoordsconstructie met het naamwoord van handeling
    «Chan eil mi gad chreidsinn.»
    Ik geloof je niet. Lett. Ik ben niet aan je geloof.