• /ɛk/
Voornaamwoordsvorm van aig
enkelvoud meervoud
persoon 1e 2e 3e m. 3e f. 1e 2e 3e
persoonlijk agam agad aige aice againn agaibh aca 
benadrukt agamsa agadsa aigesan aicese againne agaibhse acasan 
bezittelijk gam gad ga ga gar gur gan/gam

aig + datief

  1. te, aan, op
    «Tha e aig an taigh»
    Hij is thuis.
  2. ~ + bi: drukt hebben uit
    «Tha cù agam. »
    Ik heb een hond.
  3. de verkorte vormen ag en a' vormen samen met het naamwoord van handeling een onvoltooid deelwoord, dat gebruikt word om de tegenwoordige tijden te vormen
    «Ag iarraidh. A' dol.»
    Wensend. Gaand
    «Tha mi ag iarraidh cofaidh dubh.»
    Ik wil zwarte koffie.