dip
- dip
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘inzinking’ voor het eerst aangetroffen in 1989 [1][2]
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | dip | dips |
verkleinwoord | dipje | dipjes |
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | dip | dippen |
verkleinwoord |
dip
- m: (psychologie) slechte (emotionele) periode
- Hij zit in een dip.
- ▸ 'De laatste weken zat ik in een soort van dip,' begon ze zonder enig teken vooraf.[3]
- (economie) conjuncturele neergang
- De economie zit in een dip.
- (voeding) v/m: dipsaus
- Geef je me de dip even?
- [2] conjunctuurdip, koersdip
vervoeging van |
---|
dippen |
dip
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dippen
- Ik dip.
- gebiedende wijs van dippen
- Dip!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dippen
- Dip je?
- Het woord dip staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dip" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "dip" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dip op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
dip | dips |
dip
- indoping
- bak [1], ton [1], vat [1] (om iets in te dompelen)
- helling
- lichte daling
- (psychologie) dip [1]
- (economie) dip [2]
- kimduiking
- (voeding) dip [3], dipsaus
- (informeel), (persoon) zuiplap, zuipschuit
- (informeel), (persoon) stommeling
- (informeel), (persoon) zakkenroller
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
dip | dipper | dippest |
dip
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to dip |
he/she/it | dips |
verleden tijd | dipped |
voltooid deelwoord |
dipped |
onvoltooid deelwoord |
dipping |
gebiedende wijs | dip |
dip