dipper
- dip·per
- Naamwoord van handeling van dippen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dipper | dippers |
verkleinwoord | dippertje | dippertjes |
de dipper m
- iets of iemand die dipt
- (elektronica) een elektronisch testapparaat waarmee o.a. de resonantiefrequentie van een antenne of resonantiekring kan worden bepaald
- De aflezing op de dipper zal bij de resonantiefrequentie van de antenne even dippen.
- [1] dubbeldipper
2. een elektronisch testapparaat waarmee o.a. de resonantiefrequentie van een antenne of resonantiekring kan worden bepaald
- Het woord 'dipper' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
dipper | dippers |
dipper
- dipper, iets of iemand die dipt
- zakkenroller
- (zangvogels) waterspreeuw
- (gereedschap) opscheplepel, pollepel
- (elektronica) dipper, dipmeter, grid dip oscillator
- [4] Big Dipper, Little Dipper