deken

- Geluid: deken (hulp, bestand)
- IPA: / ˈdekə(n) / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /dekə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /dekə(n)/
- de·ken
- (textiel) een (vaak dikke) doek, met de functie om iemand te bedekken en daarmee warm te houden (tijdens de slaap)
|
[B] de deken m
- (juridisch) (advocatuur), (beroep) voorzitter van de Nederlandse orde van advocaten
- Een slecht functionerende advocaat kan door de deken uit zijn ambt worden gezet.
- (religie), (beroep) een kerkelijk of academisch ambt en territoriale eenheid
- De deken staat boven de pastoor en onder de bisschop in de katholieke hiërarchie.
- (beroep) hoofd van een decanaat
- Het woord deken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "deken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- 1 2 "deken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat
, p. 13
- ↑ “All-inclusive”
(2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht
, ISBN 90-229-9182-2
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be